• al·ler·arm·ste

allerarmste

  1. verbogen vorm van de stellende trap van allerarmst
     Overheidshulp, al of niet via niet-gouvernementele kanalen, kent een lage effectiviteit en bereikt de allerarmste mensen zelden.[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord (allerarmste) allerarmsten
verkleinwoord

allerarmste

  1. persoon die heel weinig geld te besteden heeft
    Alleen gangbaar in het meervoud; het enkelvoud komt soms voor als zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord.
      Intusschen hadden de overige kinderen toch berouw, dat ze Willem, die de allerarmste van hen was, zoo hard behandeld hadden.[2]
  1.   Weblink bron
    Louise O. Fresco
    “Hulp als spiegel” (14 maart 2012) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Gustav Nieritz
    “Acht dagen op reis, of De jonge muzijkanten.” (ca. 1840-1850), A. ter Gunne, Deventer, p. 46 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren