• al·le·mach·tig
  • In de betekenis van ‘tussenwerpsel: uitroep van verwondering’ voor het eerst aangetroffen in 1878 [1]
  • samenstelling van  al  en  machtig  met het invoegsel -e-  [2]

allemachtig

  1. (krachtterm) een uitroep van verbazing
    • Allemachtig, heeft hij dat echt gezegd? 

allemachtig

  1. (krachtterm) verbazingwekkend, bijzonder, enorm
    • Dan merk je pas goed hoe allemachtig groot Afrika is. 
     Daar kun je verlamd van raken, alleen maar doordat je met hem hebt gezoeno terwijl je dat niet eens echt wilde omdat het zo allemachtig smerig is om je tong bij iemand anders in zijn mond te steken.[3]


99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]