agitare
- a·gi·ta·re
agitare
- overgankelijk schudden, zwaaien
- «agitare prima dell'uso»
- schudden voor gebruik
- «agitare prima dell'uso»
- overgankelijk beroeren, verontrusten
- overgankelijk bespreken
- IPA: /ˈa.ɡi.taːrɛ/
- a·gi·ta·re
stamtijd | |||
---|---|---|---|
infinitief | 1e pers. enk. ind. praes. act. |
1e pers. enk. ind. perf. act. |
supinum |
ăgĭtāre | ăgĭto | ăgĭtāvi | ăgĭtātum |
eerste vervoeging | volledig |
ăgĭtāre
- actief infinitief praesens van ăgĭtāre
- passief imperatief praesens enkelvoud van ăgĭtāre
- word in beweging gebracht!
- word begeerd!
- word overdacht!
vervoeging van |
---|
agitar |
agitare
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro) van agitar
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro) van agitar
vervoeging van |
---|
agitarse |
agitare