afzeiken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afzeiken |
zeikte af |
afgezeikt |
zwak -t | volledig |
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afzeiken |
zeek af |
afgezeken |
klasse 1 | volledig |
- af·zei·ken
- samenstelling van af en zeiken [1]
afzeiken
- overgankelijk, (informeel) belachelijk maken, op een onaangename manier voor schut zetten
- Heb je niks beters te doen dan mensen afzeiken?
- Het woord afzeiken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afzeiken" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ afzeiken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be