afvaller
- af·val·ler
- Naamwoord van handeling van afvallen en met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afvaller | afvallers |
verkleinwoord | afvallertje | afvallertjes |
de afvaller m
- mensen die ergens niet meer aan mee (kunnen, willen of mogen) doen
- Intussen claimt hij dat zijn gammele fractie, na acht afvallers in zes jaar, eindelijk een eenheid is. Nog meer fictie. [2]
- Hij behoorde tot de afvallers in the Voice of Holland.
- iemand die succesvol aan de lijn doet en dus gewicht verlies
- Bij een vermageringsprogramma zijn de afvallers juist de winnaars.
- Het woord afvaller staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afvaller" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Tom-Jan Meeus 9 december 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be