• af·stom·ping
enkelvoud meervoud
naamwoord afstomping afstompingen
verkleinwoord

de afstompingv

  1. het emotioneel ongevoelig zijn of worden; emotionele vervlakking
     Had hij het hypomane gedeelte van zijn periode achter de rug, en begon de neergang en daarmee de afstomping, dan doofden hele routes, die samen weer kristalachtige patronen vormden, uit en werd de stad teruggebracht tot - bij voorbeeld - een trapezium op of rond het Rembrandtsplein.[2]
     Iets meer dan een miljoen mensen in ons land gebruiken antidepressiva, maar 98 procent heeft er geen baat bij, zegt Bijl op basis van meerdere onderzoeken. Veel mensen raken verslaafd en hebben last van bijwerkingen, zoals zelfmoordneigingen, emotionele afstomping en persoonlijkheidsveranderingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “'Antidepressiva vrijwel altijd nutteloos en schadelijk'” (17-12-2016), NOS