• af·span·nen

afspannen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afspannen
spande af
afgespannen
gemengd

zwak -d

volledig
  1. een draad strak tussen twee vaste punten laten hangen
    • Die zegt dat zij op een aantal plekken in Feijenoord bovenlangs noodverbindingen heeft laten afspannen: ‘Volgens ons is dat voorlopig voldoende.[2] 
  2. door het op spanning brengen strak maken
    • Wat rest is het afspannen van de hoofdtent, het handmatig opzetten van de luifel en het aanspannen van scheerlijnen.[3] 
77 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Volkskrant John Wanders 10 maart 2008 Eerst licht aan, dan pas fouilleren
  3. NRC Anthon Keuchenius 18 november 2002 Een kar in de tent
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be