afspannen
- af·span·nen
afspannen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afspannen |
spande af |
afgespannen |
gemengd
zwak -d |
volledig |
- een draad strak tussen twee vaste punten laten hangen
- Die zegt dat zij op een aantal plekken in Feijenoord bovenlangs noodverbindingen heeft laten afspannen: ‘Volgens ons is dat voorlopig voldoende.[2]
- door het op spanning brengen strak maken
- Wat rest is het afspannen van de hoofdtent, het handmatig opzetten van de luifel en het aanspannen van scheerlijnen.[3]
- Het woord afspannen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afspannen" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Volkskrant John Wanders 10 maart 2008 Eerst licht aan, dan pas fouilleren
- ↑ NRC Anthon Keuchenius 18 november 2002 Een kar in de tent
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be