afsnorren
- af·snor·ren
- samenstelling van af bw en snorren ww
afsnorren [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afsnorren |
snorde af |
afgesnord |
zwak -d | volledig |
- van een pijl: met een suizend geluid de boog verlaten
- met een suizend geluid naderen
- Het woord 'afsnorren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afsnorren" herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be