• af·slui·ten·de

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

vervoeging van: afsluiten
verbogen vorm: afsluitendee

áfsluitende

  1. verbogen vorm van afsluitend, het onvoltooid deelwoord van áfsluiten

afslúítende

  1. verbogen vorm van de stellende trap van afsluitend
     Slechts twee jaar later zeilde hij het mooiste en snelste jacht dat er toen was naar de overwinning in de Kielregatta en zat aan de tafel van de Kaiser bij het afsluitende banket, net verloofd met Ingeborg.[1]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142