Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·pom·ping
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afpomping afpompingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de afpompingv

  1. het door een pomp verwijderen van een vloeistof
  2. de vloestof die men met een pomp verwijdert

Gangbaarheid

49 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen