Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·pei·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afpeiling afpeilingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de afpeilingv

  1. het meten van de hoeveelheid vloeistof (of andere zaken)

Gangbaarheid

60 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[2]


Verwijzingen