Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·luis·te·raar
Woordherkomst en -opbouw

Naamwoord van handeling van afluisteren met het achtervoegsel -aar

enkelvoud meervoud
naamwoord afluisteraar afluisteraars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de afluisteraarm

  1. iemand die stiekem meeluistert met een gesprek dat niet voor hem bedoeld is

Gangbaarheid