Spaans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afianzar
afianzaba
afianzado
volledig

Werkwoord

afianzar

Woordafbreking
  1. borgen, verzekeren, vastzetten, stevig vastzetten
  2. borg stellen voor, borg staan, zekerheid verschaffen
    «afianzar con clavos»
    vastspijkeren
Synoniemen