afhollen
- af·hol·len
- samenstelling van af bw en hollen ww
afhollen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afhollen |
holde af |
afgehold |
zwak -d | volledig |
- overal naar toe rennen
- ▸ Leeft Mark Rutte nog? Temidden van de hoogoplopende consternatie over de mogelijk vertrekkende Balkenende, de splinternieuwe Job Cohen, de herboren Halsema, de stuntman Wilders en de studio’s afhollende Pechtold, is het opvallend stil rond de VVD-lijsttrekker.[2]
- ▸ Timothy Castagne mocht bij Atalanta de rechterflank op- en afhollen en voelde zich in zijn sas in die rol.[3]
- naar beneden rennen
- Het woord afhollen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afhollen" herkend door:
53 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Let op Rutte!” (07/04/2010), HP de Tijd
- ↑ Weblink bron vtvn“Milan en Atalanta dollen met tegenstand, Anderlecht-doelwit mist, nederlaag voor Arsenal” (23/11/2017), De Standaard
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be