Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ge·spro·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van: afspreken…
verbogen vorm: afgesprokene

afgesproken

  1. voltooid deelwoord van afspreken
     Alsof het zo was afgesproken, stapte Denise de kamer binnen op het moment dat zij alle aanwezigen kort had bekeken.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen