affikken
- af·fik·ken
- samenstelling van af bw en fikken ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
affikken |
fikte af |
afgefikt |
zwak -t | volledig |
affikken
- ergatief (informeel) tot de grond afbranden, door vuur verloren gaan
- ▸ Toen die nacht haar winkel affikte, was ze op vakantie.[1]
- Het woord affikken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Jeroen Schutijser“NOS” (25 juni 2010)