Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·dro·ging
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afdroging afdrogingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de afdrogingv

  1. een wedstrijd die men op een vreselijke manier heeft verloren
    • Een dag na de afdroging in de Europa League door het Slowaakse AS Trencín (4-0) startte Feyenoord de voorbereiding op de eerste competitiewedstrijd. [2] 
    • Vooral de afdroging van Halep is bijzonder. De Japanse staat 43 plekken lager dan haar Roemeense opponent. Toch wist Osaka, die voor de vierde keer in haar loopbaan een speelster uit de top 10 versloeg, vrij gemakkelijk te winnen. [3] 

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen