Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·dreg·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afdreggen
dregde af
afgedregd
zwak -d volledig

Werkwoord

afdreggen

  1. overgankelijk systematisch de bodem van een water afzoeken met een baggeraar
    • De politie heeft op zoek naar het vermiste meisje tevergeefs het hele meer afgedregd. 


Gangbaarheid

53 % van de Nederlanders;
52 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be