• af·dra·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord afdrager afdragers
verkleinwoord afdragertje afdragertjes

de afdragerm

  1. iets tweedehands wat van mindere kwaliteit is; oorspronkelijk alleen voor kleding
    • Packaging heet dat: Wie dezer dagen Arthur Japins historische roman Vaslav koopt, krijgt er het Dagboek van Vaslav Nijinski bij. Voor amper 24,95 euro. Mooi cadeautje van uitgeverij De Arbeiderspers: het succesboek en de inspiratiebron in één pakket. Al is het extraatje meer een afdragertje. [2] 
  2. (belasting) betaler
    • Getalsmatig zijn deze twee miljardenconcerns – of althans hun aandeelhouders – grote afdragers. Volgens deskundigen zijn Unilever en Shell samen goed voor ruim 40 procent van de dividendbelasting die de Nederlandse schatkist binnenstroomt: zo’n 1,4 miljard van de 3,2 miljard bruto opbrengst. [3] 
    • Het vertrek van de bankiers is een relatief kleine aderlating, maar de derving van belastinginkomsten van de grotere afdragers van taks zou er bij de Britse schatkist in hakken. [4] 
  3. (beroep) bij een steenbakkerij iemand die kleivormen ledigt
    • De bouwers wonen zelf niet in de Rupelstreek. Toch verloren ze geen enkel detail uit het oog. Je ziet de weiden en bossen die verdwijnen voor de kleiwinning, het vervoer van de klei per spoor, hardwerkende steenbakkers en afdragers, het vervoer naar de droogloodsen met paard en kar. [5] 
96 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 11 MAART 2011 (jap) Helemaal alleen in Berlijn
  3. NRC Philip de Witt Wijnen 15 november 2017 Het eerste explosieve dossier voor het kabinet
  4. De Telegraaf DFT 08 mei 2017 Banken: 9000 banen uit City
  5. De Standaard 23 FEBRUARI 2007 Ecomuseum pakt uit met imposante maquette
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be