afbreien
- af·brei·en
- samenstelling van af bw en breien ww
afbreien [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afbreien |
breide af |
afgebreid |
zwak -d | volledig |
- voltooien van een breiwerk
- ▸ Omdat schrikkeldag niet bestaat, kun je beter geen nieuwe dingen beginnen of oude dingen afmaken. „Beginnen met een nieuwe baan, trouwen of een mutsje afbreien: daarmee kun je beter wachten tot 1 maart.”[2]
- Het woord afbreien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afbreien" herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Vrije vrouw mag meer op schrikkeldag” (30-12-2011), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be