Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·bouw·pe·ri·o·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afbouwperiode afbouwperiodes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de afbouwperiodev

  1. tijdsbestek waarin men geleidelijk met iets stopt
     AkzoNobel liet vrijdag weten de eisen van de bonden onredelijk te vinden er er om die reden niet op ingegaan te zijn. 'AkzoNobel is en blijft van mening dat het aangeboden mobiliteitsplan en de uitgebreide afbouwperiode van 3 jaar bovengemiddeld fair en ruimhartig zijn.'[1]
     In 2012 nam het parlement een wet aan waarin de nertsenfokkerij per 2024 wordt verboden. Tot dat jaar geldt een afbouwperiode. Tijdens de overgangsperiode kunnen de nertsenhouders hun ondernemingen voortzetten en winst maken.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Staking legt fabriek AkzoNobel Deventer plat” (15-11-2013), Tubantia
  2.   Weblink bron “Aantal nertsen voor het eerst sinds verbod onder 1 miljoen” (03-11-2016), Tubantia