• IPA: /ˌadʊɫtɛˈraːrɛ/
  • ad·ul·te·ra·re
  • Werkwoordelijke afleiding van ădŭlter (overspelig).
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
ădŭltĕrāre adŭltĕro ădŭltĕrāvi ădŭltĕrātum
eerste vervoeging volledig

ădŭltĕrāre

  1. inergatief overspel plegen
  2. overgankelijk schenden, overtreden
  3. overgankelijk vervalsen


vervoeging van
adulterar

adulterare

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro) van adulterar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro) van adulterar