• IPA: /aˈdiːrɛ/
  • ad·i·re
  • Afgeleid van īre met het voorvoegsel ad- (of met het achtervoegsel -ire)
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
ădīre ădĕo ădīvi/ădĭi ădĭtum
onregelmatig volledig

ădīre

  1. gaan (naar), afgaan (op)
  2. zich wenden (tot)