• ach·te·ren
  • Afleiding van achter met het achtervoegsel -en.

achteren

  1. van ~ aan de achterzijde, vanaf de achterzijde
    • Het huis is van achteren opnieuw geverfd. 
    • De agent werd van achteren aangevallen. 
  2. naar ~ in achterwaartse richting
    • Zij kamde haar haar naar achteren. 
     ‘Neem die gasten nou eens als voorbeeld. ’ Sander wees onverstoorbaar met de duim van zijn rechterhand naar achteren, waar zijn neefjes elk woord van hem als zoete koek verslonden.[1]
     En ja.... sta me toe'Hij maakte het pakje open en legde het sieraad snel om de hals van Christa, deed het slotje dicht en zette een paar passen naar achteren.[2]
  3. van voren tot achteren: geheel en al
    • Het schip werd van voren tot achteren overspoeld door de plotselinge golf. 
  4. (verouderd) ten ~: achterlijk, achterlopend
    • Deze klok loopt ten achteren. 
    • Gij zijt ten achtren, Roen! Schud af die malle droomen![3] 
96 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]
  1. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  3. Nicolaas Beets: in het gedicht Nog ten achteren
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


achteren

  1. achteren


achteren

  1. achteren