• ach·ter·doek
enkelvoud meervoud
naamwoord achterdoek achterdoeken
verkleinwoord achterdoekje achterdoekjes

het achterdoeko

  1. (toneel) het doek dat aan de achterkant van het toneel hangt en deel van het decor is
     Het tweede bedrijf speelde zich af tussen bordkartonnen grafmonumenten, er was een gat in het achterdoek dat de maan moest voorstellen, het voetlicht was afgeschermd met kappen, en de trompetten en contrabassen speelden diepe bastonen, en van links en rechts kwam een heleboel volk in zwarte mantels op. Ze begonnen met hun armen te zwaaien, en hadden een soort degens in de hand; daarna kwamen er nog meer, en ze begonnen te zeulen met het meisje dat eerst in het wit was geweest en nu een blauwe jurk droeg.[2]
     Hoewel de revue bepaald geen kopie of voortzetting van Boer’n Leu mag heten, zal het publiek bij de première (12 februari) in theater Reggehof (Goor) toch een moment van herkenning hebben. „Het achterdoek dat we gebruiken is namelijk geschonken door Boer’n Leu”, verklapt Gerrit Versteeg. De ‘niendeur’ van een Twentse boerderij vormt het decor bij VerrasSing.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Nieuwe streekrevue maakt moderne variant op Boer’n Leu” (20-01-2016), Tubantia