abbeißen
- ab·bei·ßen
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
abbeißen |
biss ab |
(hat) abgebissen |
Klasse 1 sterk | volledig | scheidbaar |
abbeißen
- (in Liechtenstein en Zwitserland) abbeissen
- Da beißt die Maus keinen Faden ab.
Daar is niets meer aan te doen.
op zijn nagels bijten