• aan·win·ning
enkelvoud meervoud
naamwoord aanwinning aanwinningen
verkleinwoord aanwinninkje aanwinninkje

de aanwinningv

  1. de keer dat men een nieuw stuk land maakt waar eerst water was
     Tot slot nog een opmerkelijke wens: het Nederlands grondgebied moet groeien. ,,Aanwinning van nieuw land is historisch de gangbare manier waarop Nederland een tekort aan grond voor de toekomst heeft opgelost.” Deze optie verdient een verkenning, vindt 50Plus.[2]
  2. de keer dat men geld of iets anders in zijn bezit krijgt


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Edwin van der Aa
    “50Plus wil zwaardere straffen bij geweld tegen ouderen en zieken” (9 nov. 2020), Tubantia