• aan·wen·de
vervoeging van
aanwenden

aanwende

  1. (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van aanwenden
    • ... dat men aanwende. 
vervoeging van
aanwennen

aanwende

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanwennen
    • ... dat ik aanwende. 
    • ... dat jij aanwende. 
    • ... dat hij, zij, het aanwende.