• aan·stook·ster
enkelvoud meervoud
naamwoord aanstookster aanstooksters
verkleinwoord

de aanstooksterv

  1. vrouw die een opschudding of rel veroorzaakt of een conflict erger maakt
     Hier wordt de brand van Persepolis heel wat beter ingebed door de vermelding van de hoofdschuldigen aan het drama en met name van de aanstookster Thaïs.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. W. Waterschoot
    Den Handel der Amoureusheyt (1621) Een geval van onaffe kopij? in: Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1991-1992., jrg. 41/42 (december 1994), Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’, Gent, p. 92