Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·sme·den
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

aansmeden [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aansmeden
smeedde aan
aangesmeed
zwak -d volledig
  1. (metaalbewerking) door smeden twee of meer zaken aan elkaar vastmaken
  2. (figuurlijk) zaken met elkaar verbinden
    • Onder dit gelukkig mijmeren en bij deze stille zelftevredenheid, waarin de ziel meer gevoelt dan het verstand zou kunnen uitdrukken, en waarin iedere schakel van het mogelijke zich zoo vrolijk aan de hoop van het waarschijnlijke laat aansmeden, trad onze Leydsche Wijsgeer het bosch van Monbalino in. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

69 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen