aanscharrelen
- aan·schar·re·len
- samenstelling van aan bw en scharrelen ww
aanscharrelen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanscharrelen |
scharrelde aan |
aangescharreld |
zwak -d | volledig |
- onzeker met slepende tred naderen
- ▸ Robert kwam uit zijn mand aanscharrelen en bleef minutenlang roerloos voor me staan.[2]
- Het woord 'aanscharrelen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ J. Bernlef pseud. van Hendrik Jan Marsman“Hersenschimmen” (1984), Em. Querido's Uitgeverij , ISBN 9789021408057