scharrelde aan
- schar·rel·de aan
vervoeging van |
---|
aanscharrelen |
scharrelde aan
- enkelvoud verleden tijd van aanscharrelen
- Ik scharrelde aan.
- Jij scharrelde aan.
- Hij, zij, het scharrelde aan.
- Ik scharrelde aan.
vervoeging van |
---|
aanscharrelen |
scharrelde aan