• aan·roei·en

aanroeien [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanroeien
roeide aan
aangeroeid
zwak -d volledig
  1. met een roeiboot naderen
  2. (figuurlijk) veel moeite doen om ergens te komen of iets gedaan te krijgen
  • tegen iets of iemand aanroeien
bewegen in tegengestelde richting
73 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[2]