aanpunter
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·pun·ter
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling van aanpunten met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanpunter | aanpunters |
verkleinwoord | aanpuntertje | aanpuntertjes |
Zelfstandig naamwoord
- (beroep) iemand die aan naalden, spijkers e.d. de punten maakt
Gangbaarheid
- Het woord 'aanpunter' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanpunter" herkend door:
45 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be