Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·loop·jaar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanloopjaar aanloopjaren
verkleinwoord aanloopjaartje aanloopjaartjes

Zelfstandig naamwoord

het aanloopjaaro

  1. jaar voor de opening of start van iets
     De golfclub werd op 10 mei van dit jaar failliet verklaard. Uit het eerste faillissementsverslag van curator Gotink blijkt dat er vanaf de opening in 2015 flink verlies werd geleden. In het aanloopjaar 2014 was dat al 67.000 euro, in 2015 liep dat op tot maar liefst drie ton en over de eerste vijf maanden van 2016 was het ook al een ton. Gotink beschrijft ook de oorzaak van het faillissement: “Het daadwerkelijke aantal clubleden is te ver achtergebleven bij het voor de opening geraamde ledental. Getroebleerde verhoudingen tussen de bestuurders van de Stichting en die van de vereniging Golfclub Weleveld zijn niet bevorderlijk geweest voor de groei van het aantal clubleden.”[1]
     Het jaar 2004 was voor het trainingscentrum De Horst in het Winterswijkse Meddo echt een aanloopjaar. Verrassend snel daarna kwamen de trainers en groepen uit binnen- én buitenland. Dankzij netwerken.[2]
Synoniemen


Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Angelique Kunst
    “Golfbaan Weleveld in Zenderen wordt geveild” (09-06-2017), Tubantia
  2.   Weblink bron “‘De Horst staat middenin de wereld’” (25-04-2006), Tubantia