aanhollen
- aan·hol·len
- samenstelling van aan en hollen
aanhollen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanhollen |
aangehold | |
zwak -d | volledig |
- rennend naderen; met hollende vaart aansnellen
- Nee, dan mevrouw Dubois. Zij krijgt dagelijks fysiotherapie en massage. Plus natuurlijk de allerbeste medische zorg. Ze hoeft maar te hoesten en de dokter komt aanhollen. Mevrouw Dubois ziet er dan ook stralend uit. Ze staat erop ons mee te nemen naar het restaurant. „Net een nieuwe chef”, glundert ze. „Uit Florence.” Mijn vriendin vertelt dat haar kinderen hier vaak komen dineren, zo goed is het eten. „We logeren dan in het bijbehorende vijfsterrenhotel, zodat we haar nergens mee belasten.”[2]
- ▸ door die arrogante baron die dacht dat hij een vrouw maar hoefde te wenken om haar te laten komen aanhollen; hij volgde de gewoonten van zijn plunderende voorouders die geleefd hadden van roof en verkrachting.[3]
- Het woord aanhollen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanhollen" herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Pia de Jong 19 april 2016
- ↑ Victoria Holt“Minnares van de duivel” (1982), Saga, ISBN 9788726484731
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be