• aan·gol·ven

aangolven [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aangolven
golfde aan
aangegolfd
zwak -d volledig
  1. naderen in de vorm van golven
     Een paar dagen later vliegen we van Jersey naar Guernsey en al snel zien we we hoe heftig het tij binnen kan komen. Bij de zuidoostpunt bij de toren komt de zee van twee kanten aangolven.[2]
  2. (figuurlijk) naderen in grote niet te stuiten aantallen
51 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    KARIN RUS
    “Midden in het Kanaal” (28 feb. 2013), De Telegraaf
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be