aangiftebereidheid
- aan·gif·te·be·reid·heid
- samenstelling van aangifte zn en bereidheid zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aangiftebereidheid | |
verkleinwoord |
de aangiftebereidheid v
- de mate waarin men een strafbaar feit durft of wil melden bij de politie
- ▸ Leden van Jehovah's Getuigen die binnen de geloofsgemeenschap te maken kregen met seksueel misbruik, doen meestal geen aangifte bij de politie en zijn overwegend negatief over de interne afhandeling van het misbruik. Dat blijkt uit een onderzoek van de Universiteit Utrecht naar de aangiftebereidheid van de misbruikslachtoffers binnen Jehovah's Getuigen.[1]
- ▸ De aangiftebereidheid van minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting is nihil. Dat blijkt uit een rondvraag van het onderzoeksplatform Pointer (KRO-NCRV) bij verschillende politie-eenheden. In Amsterdam is de afgelopen drie jaar slechts één aangifte gedaan, terwijl bij GZ-psychologen, jeugdwerkers en andere hulporganisaties tientallen slachtoffers in beeld zijn.[2]
- Het woord aangiftebereidheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “Misbruikte Jehovah's Getuigen oordelen hard over interne afhandeling” (23-01-2020), NOS
- ↑ Weblink bron “Minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting doen bijna nooit aangifte” (09-04-2022), Tubantia