• aan·ge·voerd
vervoeging van: aanvoeren…
verbogen vorm: aangevoerde

aangevoerd

  1. voltooid deelwoord van aanvoeren
     De meest uitgesproken tegenstanders van reclame hebben aangevoerd dat er regelrecht bedrog mee wordt gepleegd.[1]
  1. “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2033), Atlas Contact  , ISBN 9789045045979