aangalopperen
- aan·ga·lop·pe·ren
- samenstelling van aan bw en galopperen ww
aangalopperen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aangalopperen |
galoppeerde aan |
aangegaloppeerd |
zwak -d | volledig |
- gallopperend naderen op een paard of van een paard
- ▸ Te paard komt Helga door de groene velden aangalopperen bij het Saksische boerderijtje. De houten voordeur vliegt open en drie blonde krullenbollen hollen naar buiten. Bij het witte tuinhek ontmoeten moeder en kroost elkaar. Lachend en blakend van gezondheid. Hoe kan het ook anders met zoveel rust, ruimte en groen om je heen?[1]
- Het woord aangalopperen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Geschreven door:Karen Geurtsen“Eindelijk vrij op de boerderij” (22/06/2011), HP de Tijd