aanbenen
- aan·be·nen
- samenstelling van aan vz en benen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanbenen |
beende aan |
aangebeend |
zwak -d | volledig |
aanbenen
- inergatief snel lopen [1]
- Plots kwam een bewaker haastig aangebeend en maande ons om weg te gaan.
- Het woord aanbenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanbenen" herkend door:
58 % | van de Nederlanders; |
48 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be