Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aal·bes·sen·rist
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aalbessenrist aalbessenristen
verkleinwoord aalbessenristje aalbessenristjes

Zelfstandig naamwoord

de aalbessenristv / m [1]

  1. steeltje van de aalbessenstruik ontdaan van de aalbessen; steeltje dat men overhoudt na het risten van aalbessen
  2. aalbessentros

Gangbaarheid

Verwijzingen