Zuidoost-Noord-Brabants

  • Zuid·oost-Noord-Bra·bants
stellend
onverbogen Zuidoost-Noord-Brabants
verbogen Zuidoost-Noord-Brabantse
partitief Zuidoost-Noord-Brabants

Zuidoost-Noord-Brabants

  1. (demoniem) van, uit, betreffende of als in Zuidoost-Noord-Brabant
     Bij de eerste zin kwam al meteen ‘Zuidoost-Noord-Brabants dorp’ aan bod.[1]
  1.   Weblink bron Gearchiveerde versie
    Sonja Wubben geciteerd door Erik van Leeuwen
    “'De één sport, ik maak dictees'” (5 november 2019) op hartvanzuidplas.nl