• Ru·be·niet
enkelvoud meervoud
naamwoord Rubeniet Rubenieten
verkleinwoord

de Rubenietv / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) lid van de stam Ruben-2, inwoner van het gebied van Ruben-3 (18×: Num. 26:7 +, Deut. 3:12 +, Joz. 1:12 +, 2 Kon. 10:33, 1 Kron. 5:6 +)