Duits

Woordafbreking
  • Re·gen·bo·gen·tri·kot

Zelfstandig naamwoord

Regenbogentrikot o

  1. regenboogtrui
    «Das Regenbogentrikot möchte jeder Radrennfahrer einmal tragen.»
    Iedere wielrenner wil de regenboogtrui wel een keer dragen.
Verbuiging