Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Re·ckord
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Reckord der Reckord Reckorde die Reckorde
datief me Reckord em Reckord Reckorde de Reckorde
accusatief en Reckord der Reckord Reckorde die Reckorde

Zelfstandig naamwoord

Reckord, m

  1. record
    «Des Yaahr hemmer 11 Leit in es Fescht ghatt ... en neie Reckord
    Dit jaar hadden we 11 mensen bij het feest ... een nieuw record!
Opmerkingen