Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • Na·me·naar
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van Namen met het achtervoegsel -aar
enkelvoud meervoud
naamwoord Namenaar Namenaren
Namenaars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de Namenaarm

  1. (demoniem) een inwoner van Namen, of iemand afkomstig uit Namen
Verwante begrippen

Gangbaarheid