• Mau·rer·meis·ter
  • Samenstelling van de Duitse zelfstandige naamwoorden Maurer en Meister
enkelvoud meervoud
nominatief der Maurermeister die Maurermeister
genitief des Maurermeisters der Maurermeister
datief dem Maurermeister den Maurermeistern
accusatief den Maurermeister die Maurermeister

Maurermeister, m

  1. (beroep) meestermetselaar (mannelijke vorm)
    «Das Passauer Amtsgericht bestrafte einen 68-jährigen Maurermeister wegen Kuppelei mit vier Wochen Gefängnis.»
    Het kantongerecht van Passau bestrafte een 68-jaar oude meestermetselaar met een gevangenisstraf van vier weken wegens koppelarij.