• Ka·mer·meer·der·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord Kamermeerderheid Kamermeerderheden
verkleinwoord

de Kamermeerderheidv

  1. (politiek) meer dan de helft van de parlementsleden in het Nederlandse parlement
     De regeringspartijen VVD en CDA willen dat het kabinet serieus onderzoekt wat nodig is om bedrijven te verleiden een nieuwe kerncentrale te bouwen. Er is al langer een Kamermeerderheid voor meer kerncentrales, maar in de praktijk is daar geen belangstelling voor van commerciële bedrijven.[1]
     Zorgpersoneel roept al maanden: applaus is leuk, maar niet genoeg. Een echte waardering zou een hoger salaris zijn. Maar een extra loonsverhoging komt er voorlopig niet. Een Kamermeerderheid stemde er vandaag tegen. Er zou door de coronacrisis geen geld voor zijn.[2]
     Nertsen fokken mag nog tot 2024, daarna moeten alle bedrijven sluiten. Een Kamermeerderheid wil dat de fokkerijen via een compensatieregeling al dit jaar stoppen. Deze maand komt het kabinet met een besluit over deze vrijwillige stopregeling.[3]
  1.   Weblink bron “Opnieuw discussie in Kamer over salarissen in de zorg” (WO 16 SEPTEMBER 2020), NOS
  2.   Weblink bron “Verpleegkundige verdient meer dan agent, en evenveel als basisschoolleraar” (19-08-2020), NOS
  3.   Weblink bron “Fokkerijen wachten in spanning af: worden alle nertsen preventief gedood?” (20-08-2020), NOS