Nederlands

 
Kamergebouw
Uitspraak
Woordafbreking
  • Ka·mer·ge·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord Kamergebouw Kamergebouwen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het Kamergebouwo

  1. gebouw waar de Nederlandse volksvertegenwoordiging vergadert
     Buiten het Kamergebouw demonstreerden tientallen zorgmedewerkers voor meer geld. De frustratie zit bij hen diep:[1]
     Voorafgaand aan het debat was er bij wijze van protest een loper voor het Kamergebouw gelegd, gemaakt van theateraffiches voor afgelaste voorstellingen. "Heel pijnlijk", noemde Van Engelshoven die loper. "Je beseft hoe zwaar het is voor de sector."[2]
Hyponiemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Kabinet en Kamer blijven erbij: geen extra loonsverhoging in de zorg” (WO 19 AUGUSTUS 2020), NOS
  2.   Weblink bron “Toch subsidie voor Scapino en Eurosonic Noorderslag” (29-06-2020), NOS